Van de hak op de tak met A punt Moonen

Rotterdam, woensdag – Bij het opschonen van mijn boekenkast kwam ik, onder veel meer, een foto tegen waarop ik met A. Moonen sta afgebeeld. Ik heb geen idee bij welke gelegenheid die foto is gemaakt en door wie. Voor Tzum schrijf ik een column over wat ik zoal tegenkom bij de reis langs mijn boeken – anderszins reizen zit er nu even niet in. Hier het stukje over Moonen mét die foto. Ik vond ook een handgeschreven brief van hem. Hieronder het interview met de getroubleerde schrijver dat ik indertijd voor Het Vrije Volk maakte.

A. Moonen, schrijver van boeken als Stadsgerechten, Open afdeling, Openbaar leven, Zalf voor de dood en De wurger van Delft, woont sinds kort in Rotterdam. Wéér in Rotterdam, want hij werd hier geboren. Na zevenenhalf jaar Amsterdam vond hij dat er iets moest gebeuren. Maar tot gisteren gebeurde er niets.

Toen stond zijn eerste bijdrage aan de kunstpagina in deze krant [Het Vrije Volk], de rubriek ‘Etudes’ die tot de zomer doorloopt. En vandaag [18 april 1987] nog een interview ook. Hoezo, er gebeurt niets?

Vrijdag

‘U hebt de koffie hè. Ja, ik heb geen gebakjes… Ik zou elke dag naar dat bandje moeten luisteren, om er weer in te komen. Ik ben er echt helemaal uit, ik heb hier nog niet geschreven, alleen wat brieven. Maar ik ben er ook nog niet echt voor gaan zitten. U ziet dat ik hier nog niet volledig ben geïnstalleerd. Vindt u de ruimte hier niet een beetje groot? De man met wie ik deze woning heb geruild, had nooit moeten uitbreken.

Het is eigenlijk wel raar hè, een wereldburger die overal is geweest terug in zijn geboortestad. Maar die verhuizing heeft me zo aangepakt… ik kan mijn draai niet vinden om het clichématig te zeggen. Overigens ook een mooi geveltje, aan de overkant. Het lijkt wel Amsterdam. Ik heb geen heimwee hoor, echt niet, maar ik kan niet wennen. En naar [café] Timmer ga ik ook niet meer.

Ja, u bent nu bij een man… ja, zijn carrière zit erop hè. Ik weet niet wat ik ervan moet zeggen, meneer Van Dijl. Eigenlijk ben ik in een soort niemandsland. Zeg nou zelf eens dat schellevis kabeljauw is.

Mijn debuut bij De Bezige Bij was Stadsgerechten, dat is nu herdrukt, maar mijn eigenlijke debuut, dat weet u misschien niet, is Zalf voor de dood, dat had ik al eerder geschreven. Maar wat vind u nou van deze woning. Een beetje groot hè. En heel moeilijk warm te stoken van de winter. Nu is het hier achter in de zon twintig graden, en dan zult u zien, want aan de voorkant heb ik ook een thermometer, dat het aan de voorkant niet warmer is dan achttien. Ik werk het liefst in een kleine ruimte. O, je moet meters lopen hier. Ja, er moet wat gebeuren… En ik ben helemaal niet handig.

Ik kan het iedereen afraden om te verhuizen met die kou

Ik ben gebrouilleerd met mensen die technisch zijn… Het lijkt wel of ik naar mijn moederstad ben teruggegaan om te sterven. Ik ben hier nu twee maanden, maar er gebeurt niets. Je denkt dat je het hierom doet of daarom, maar waarom doe je iets? Ik kon toevallig met iemand ruilen. 

Ik heb zevenenhalf jaar in Amsterdam gewoond, er móest iets gebeuren. En er is iets gebeurd. Nou zeg, ik kan het iedereen afraden om te verhuizen met die kou. Ik vond Amsterdam een beetje een verloederde, stad. Maar kent u geen voorbeelden van schrijvers die teruggaan naar hun geboortestad, meneer Van Dijl? Neem nou Beckett, die is mooi in Parijs gebleven.

Naar deze plaat van Amalia Rodriguez hoor ik eigenlijk elke dag te luisteren, want u weet ik ben aan een boek bezig dat Naar Portugal gaat heten. Ik heb vier A 4-vellen verscheurd die ik in Amsterdam heb geschreven, zo kritisch ben ik. Het wordt een boek met als bijzonderheid dat de hoofdfiguur niet naar Portugal gaat, misschien wel naar Cabo Verde, maar niet naar Portugal. Hij houdt wel van Portugal, maar hij komt er niet toe om er heen te gaan. Niet tot een besluit kunnen komen, dat is de kern. Bij mij ook: de twijfel… Die moet ik elke dag draaien, deze plaat. Maar ja, in Brazilië spreken ze ook Portugees. En hier met die Kaapverdiaanse vrouwtjes in de buurt…

De wurger van Delft, mijn meest recente boek, heeft de meeste aandacht gekregen. Maar dat kan ik niet meer lezen, hè, als ik dat vandaag ga lezen, kunnen ze me morgen opbergen in de kliniek. Ik heb er zevenenhalf jaar Amsterdam in afgereageerd, maar ik heb het nog niet verwerkt. Als ik dat ga lezen, word ik gek.

Ik ben weer op mijn eigen brillen overgestapt, ik had een nieuwe, dubbelfocus… Jezus, wat een verschrikking, het leven. Nou, ik moet er gewoon voor gaan zitten, met een pistool op mij gericht. Dat schreef Hermans, hè, in Mandarijnen op zwavelzuur. Nou, ik zou blij zijn als mijn leven erop zit… Waarom gaat die kerel dat nou Uitbreken? Is mijn kitscherige ledikant u wel opgevallen? Het is het lelijkste ledikant van de wereld. Ik sliep altijd op de grond, en toen heb ik van mijn literaire vriend Jan dit ledikant gekregen. Dan kijk je niet zo nauw wat voor ledikant het precies is. Ik hoef alleen mijn ogen maar te sluiten, dan zie ik het niet. Wat ik hoor is erger.

Ik ben met iedereen gebrouilleerd. Dat is zo gegaan: in Amsterdam ging het me ook al niet zo best en dan had ik zo ruzie met iemand. Dat gebitje is ook geen vooruitgang, dat heeft me twaalfhonderd piek gekost. Ik heb het nog niet betaald, nou ja, ik heb een beetje vooruitbetaald. Negenhonderd gulden krijgt die kerel nog. Maar een verbetering is het niet. En dan die bril. Dubbelfocus, achthonderd gulden. Maar ik heb er niks aan. Hij regelt zich naar de zon, maar de zon regelt zich niet naar mijn bril.

Wilt u een biertje, meneer Van Dijl? Ja, ik krijg zelf zo’n dorst van al dat gelul

Ik zou het liefst met alles stoppen. Ik heb acht boeken geschreven, inclusief een toneelspel, het zit erop. Wilt u een biertje, meneer Van Dijl? Ja, ik krijg zelf zo’n dorst van al dat gelul. Het is natuurlijk een geweldig iets dat iemand besluit om niets meer te willen, dat werkt zo bevrijdend. Het zou natuurlijk een prachtig besluit zijn om helemaal niets meer met literatuur te maken te willen hebben.

Ziet u dat bidkleedje? Dat ligt naar Mekka, kijk maar naar het kompas. Van knielen is het nog niet gekomen. Mijn buitenlandse mannen uit Amsterdam zullen wel opkijken. Ik kreeg vorige week zaterdag het verlangen om naar Amsterdam te gaan, want ik heb hier nog geen vervangers voor mijn buitenlandse mannen. Nou, er is één sukkelaartje over de vloer geweest, maar nog niemand uit Amsterdam. Ik heb ook niemand een adreswijziging gestuurd. 

O, dat heb ik nog niet verteld, maar ik ben acuut gestopt met de slaappil. Ik dronk er een kopstoot bij, daar moest ik van mijn arts mee stoppen. Ik was een drugverslaafde uit het ziekenfondspakket. Ik heb heel rare ontwenningsverschijnselen, een heel raar gevoel in mijn voet en dan kan ik daardoor niet slapen. Net als een alcoholist, die krijgt ook allerlei verschijnselen. Ik gebruikte driemaal daags 2,5 mg valium, dat is eigenlijk heel weinig.

Ik schrijf al een jaar aan een dichtbundel, Gezagsvoerdersverzen, en mijn homeopathische arts hier heet dokter Zee…!

Met mijn literaire vriend Jan ben ik nu ook gebrouilleerd. Jan, wie dat is? Jan is Jan. Die komt al voor in Zalf voor de dood. Dat is een prachtig boek, al zou ik alleen dat maar geschreven hebben, dan zou ik al heel tevreden zijn. Aan de zuip ga ik ook niet meer. Dat getapt zijn… Ik heb momenten dat ik heel geïnspireerd naar Timmer ga, en met een paar biertjes erbij ben ik dan de getapte schrijver A. Moonen. Wat die A betekent? Ik denk zoiets als Anton waarschijnlijk. Ik ben zover gegaan in het alleen zijn, ik weet niet meer hoe ik heet. Nu heb ik één biertje op en ik ben al lazarus, hoe bestaat het. Het is wel goedkoop. En ik slik geen moer meer.’

Maandag 

‘Nee, het gaat niet goed met mij. Ik heb nog steeds een schrijfblokkade. Maar ja, een kantoorbediende kan ook niet zeggen… Dus ik moet er maar gewoon voor gaan zitten. Maar het is niet mijn gewoonte te forceren. Wat een mooie schoenen hebt u aan, meneer Van Dijl.

Ik heb aan de literatuur meer dan een halve ton verdiend, maar ik kan niet met geld omgaan

Ik kan niet met geld omgaan hè. Ik kwam voor rare bedragen te staan door die verhuizing. Er moest een nieuwe geiser komen. Ik heb nu de Postbank ingeschakeld, die vind ik voor lui die niet zoveel geld hebben beter dan een gewone, die werkt veel sneller. Nee, ik kan nog niet echt van het schrijven leven, daar heb ik veel te hoge lasten voor. Een ander zou veel meer overhouden. Ik heb aan de literatuur meer dan een halve ton verdiend, maar ik kan niet met geld omgaan, ik weet niet waar het gebleven is. Nou ja, bij de publieke hoeren en de buitenlanders. Mijn knecht Yilmas heeft zeker twaalfduizend gulden van mij gekregen. Ik had natuurlijk een auto kunnen hebben. Ik heb de armoede aan mezelf te wijten hè. Ik heb ook een heleboel miskopen gehad, dat gebitje, die dubbelfocusbril… Ik ga particulier naar de oogarts, en dan is het nog niet goed. Dat is wel ontmoedigend.

Maar wat een verschrikking, hè, het leven… Ik kan hier niet wennen. Wie maakt er nu zo’n grote kamer? Maar in de Jan van Galenstraat had je je rot geschrokken van het verkeer, wat dat betreft is dit een hele verbetering. Ik ga vanavond naar de sauna, dan laat ik me meteen masseren, ik verwacht dat ik dan weer kan schrijven. Ja, als het niet gaat, moet je foefjes verzinnen.’

Een gedachte over “Van de hak op de tak met A punt Moonen

  1. Zielig hoor. Schrijvers hebben het maar moeilijk. Of maken ze het zichzelf moeilijk? Om wat te schrijven te hebben, of zo.

Plaats een reactie